We reden door het Spaanse landschap in een huurauto die tot de nok toe gevuld was met kleden, serviesgoed en stoelen. Regen sloeg tegen de voorruit.
Ze zaten op de grond in een portiek, ik kende hen van het losloopgebied. Bladeren dansten wild en de wind rukte aan hun haren. Eén blik was genoeg, de hond begon te blaffen en zijn baasje rende op me toe.
Tegenover me in een Haagse lunchroom zat minister Wiebes. Hij zat voorovergebogen met zijn neus in de politieke stukken.